Algemeen voorkomen:
De hoofd moet, van welke kant ook bekeken, in algemene omlijning, een vierkante indruk geven. Breedte is zeer gewenst en moet 2/3 van de totale lengte van kop en snuit bedragen. Het lichaam is massaal, breed, diep, lang en krachtig gebouwd op poten, die wijd uit elkaar staan en stevig geplaatst. Spieren scherp afgetekend. Grootte zeer gewenst, mits gecombineerd met kwaliteit. Hoogte en massa zijn belangrijk, als beide punten harmonisch op elkaar af gestemd zijn.
Kenmerkende eigenschappen:
Groot, massaal, krachtig, symmetrisch, goed gebouwd lichaam. Een combinatie van waardige grootsheid en moed.
Temperament:
Rustig, aanhankelijk jegens de eigenaar, maar in staat tot waken.
Kop en schedel:
De schedel breed tussen de oren, het voorhoofd vlak, maar gerimpeld als de aandacht wordt getrokken. Wenkbrauwbogen licht omhoog gewelfd. De spieren van de slapen en de wangen (temporale en masseter) goed ontwikkeld. De boog dwars over de schedel is een afgeronde, afgeplatte kromme, met een groef tot midden op het voorhoofd vanaf de lijn tussen beide ogen tot halverwege de sutura sagittalis (de lijn, die de wandbeenderen verbindt). Gezicht ofwel snuit kort, onder de ogen en vrijwel evenwijdig in breedte blijvend tot het einde van de neus. Afgeknot, d.w.z. stomp en vierkant afgesneden en daardoor een rechte hoek vormend met de bovenbelijning van de snuit en van grote diepte vanaf de neus tot de onderkaak. De onderkaak breed tot het einde. Neus breed met, van voren gezien, wijd opengesperde neusvleugels, vlak, niet puntig of een wipneus in profiel. De lippen wijken onder een stompe hoek van het neustussenschot en ietwat hangend, waardoor ze een vierkant profiel geven. De lengte van de snuit staat tot die van de hele kop en snuit als 1 staat tot 3. omtrek van de snuit (gemeten halverwege tussen de ogen en de neus) staat tot de omtrek van de kop (gemeten voor de oren) als 3 staat tot 5.
Ogen:
Klein, ver uiteen, gescheiden door tenminste de ruimte van twee ogen. De stop tussen de ogen goed aangegeven, maar niet te abrupt. Kleur hazelnootbruin, hoe donkerder hoe beter. Mogen het derde ooglid niet laten zien.
Oren:
Klein, voelen dun aan, ver uiteen aan de hoogste punten aan de zijkanten van de schedel aangezet, zodat ze de omtrek over de top van de schedel voortzetten. In rust vlak aanliggend, dicht tegen de wangen.
Mond:
Slagtanden gezond, krachtig en ver uiteen, snijtanden tangbijtend of de onderste vóór de bovenste uitstekend, maar nooit zo sterk dat ze zichtbaar worden, als de mond gesloten is.
Nek:
Licht gebogen, matig lang, sterk gespierd en in de omvang ongeveer een of twee inches (2,5 tot 5 cm.) minder dan de schedel vóór de oren.
Voorhand:
Schouder en arm licht hellend, zwaar en gespierd. Poten recht, krachtig en wijd uiteen geplaatst, met zwaar botwerk. Ellebogen vierkant. Middenhand loodrecht.
Lichaam:
De borst breed, diep en goed doorlopend tussen de voorpoten. De ribben gekromd en goed gebogen. De valse ribben diep en ver naar achteren, naar de heupen, aangezet. De borstomvang moet een derde meer zijn dan de schofthoogte. Rug en lendenen breed en gespierd, vlak en heel breed bij de teef, iets gekromd bij de reu. Flanken zeer diep.
Achterhand:
Zwaar, breed en gespierd, met goed ontwikkelde onderbenen, de hakken goed gehoekt, ver uiteen en flink stevig geplaatst zowel als de hond loopt als wanneer hij stilstaat.
Voeten:
Groot en rond. Goed gekromde tenen. Nagels zwart.
Staart:
Hoog aangezet en tot de hakken reikend of iets lager, breed bij de staartaanzet en dunner wordend naar het uiteinde. In rust recht naar beneden hangend, maar als de hond opgewonden is een kromme vormend, waarvan het uiteinde omhoog wijst, maar niet over de rug gedragen.
Beweging:
Krachtig, makkelijk strekkend (uitgrijpend).
Vacht:
Kort en dicht aanliggend, maar niet te fijn over de schouders, nek en rug.
Kleur:
Abrikoos-wildkleurig (aprocot), zilverree-kleurig (fawn), of donker gestroomd (brindle) op dezelfde ondergronden. In elk geval moeten de snuit, de oren en de neus zwart zijn met zwart rondom de oogkassen en daartussen omhooglopend.
Fouten:
Elke afwijking van het bovengenoemde moet als een fout beschouwd worden en de ernst van de fout moet daarbij precies afgemeten worden aan de mate waarin van de standaard wordt afgeweken. ( Opmerking: Mannelijke dieren behoren twee, voor zover na te gaan, normale teelballen te hebben, die in de zak zijn ingedaald )